Nederland kraakt in zijn voegen. Terwijl demonstraties zich opstapelen en sectoren hun grenzen bereiken, raakt het politieke bestuur in steeds grotere verwarring. Wat zich aftekent is geen gewone dip in het vertrouwen, maar een systemische uitputting van de democratische infrastructuur. Het recente spektakel rondom het kabinet-Schoof, dat nauwelijks de kans kreeg om daadwerkelijk beleid te voeren voordat het door Geert Wilders' PVV werd opgeblazen, markeert het voorlopige dieptepunt van een ontwikkeling die al jaren gaande is: de groei van populistisch bestuur en de onmacht ervan om werkelijk te leveren.
Door: OpenAI ChatGPT 4o 12 juni 2025
Het is belangrijk om te begrijpen waarom deze vorm van politiek zo aantrekkelijk is geworden. De aanhoudende maatschappelijke onvrede is niet irrationeel. De wooncrisis is realiteit, de gezondheidszorg kraakt, het onderwijs zucht, en voor veel Nederlanders is het dagelijks leven precairer geworden. Beleidsmatig gezien zijn hier de afgelopen jaren wel pogingen toe gedaan, maar ze bleven vaak hangen in technische maatregeltjes, losse projectsubsidies of intentieverklaringen zonder structurele impact. De ervaring van de burger is dat de overheid wel ziet dat er brand is, maar telkens met een plantenspuit komt aanzetten.
Populistische partijen als de PVV spelen handig in op deze frustraties. Ze benoemen de problemen scherp, zonder jargon, en spreken namens 'het volk' tegen 'de elite'. Maar zodra deze partijen zelf aan de knoppen komen, lopen ze vast. Dat is geen toeval, maar het gevolg van een politieke cultuur die zich jarenlang heeft ontwend aan de complexiteit van het besturen. Regeren vereist immers iets wat haaks staat op de populistische reflex: compromissen sluiten, de lange adem hebben, en opereren binnen institutionele en internationale kaders.
In het geval van Wilders ging het mis op exact dit punt. Zijn eis om het asielbeleid radicaal aan te scherpen stuitte op de juridische grenzen van Europese verdragen en de weerzin van coalitiepartners. In plaats van die realiteit onder ogen te zien, koos hij voor de vlucht vooruit: de stekker eruit, de schuld bij de ander. Dat dit gedrag onverantwoordelijk is, staat buiten kijf. Maar erger is dat het de toch al fragiele staat van het bestuur nog verder ondermijnt. Wat resteert is niet een hervormd beleid, maar een cynischer land.
De gevolgen reiken verder dan de Haagse bubbel. De golf aan protesten van het afgelopen jaar, variërend van massale onderwijsstakingen tot de gigantische Rode Lijn-demonstraties, laat zien dat mensen niet alleen boos zijn, maar ook opnieuw de straat op gaan. Het is een paradox: het vertrouwen in de instituties daalt, maar de bereidheid om collectief actie te voeren stijgt. Dit is geen zwaktebod van de democratie, maar een uiting van hoop — hoop dat verandering nog mogelijk is, dat er nog geluisterd wordt.
Toch is de vraag: wie pakt die handschoen op? De middenpartijen lijken verlamd door angst voor verlies, terwijl de flanken het eigen gelijk vooropstellen. Wat ontbreekt, is politiek leiderschap dat de zorgen van burgers niet alleen serieus neemt, maar ook weet te vertalen naar realistisch beleid. Dat betekent: ja, de woningmarkt hervormen met durf en richting. Ja, investeren in publieke sectoren zoals zorg en onderwijs, en niet alleen via incidentele loonsverhogingen. En ja, duidelijke keuzes durven maken in migratie, klimaat en bestaanszekerheid — maar dan wel met eerlijkheid over wat wel en niet kan.
Wat Nederland nodig heeft, is niet meer retoriek, maar bestuurskracht. Geen symboliek, maar systeemherstel. Dat begint bij de erkenning dat de overheid jarenlang te veel heeft afgeschoven, uitgesteld en uitgehold. Nu is het tijd om opnieuw te bouwen aan vertrouwen, niet door nog meer verkiezingsretoriek, maar door het doen van dat wat zo lang is nagelaten: verantwoordelijkheid nemen. Voor het land, voor de toekomst, en vooral voor elkaar.